Gedachtenismoment
Ik mis je …
Aden houdt op,
warmte wordt kilte,
diepe kilte als de dood en lachen wordt stilte,
echo van vragen dat geen antwoord vindt.
Maar een mensennaam kan niet vergaan,
niet verzinken in oneindig niets.
Jouw naam heeft klak en toon gezet
van hoe de jouwen verder gaan.
In gemis, maar ook in vertrouwen
dat leven Léven wordt
als er maar genoten wordt,
gevochten en geknokt,
geliefd en gelachen.
Zo wordt jouw naam een witte roos in ons hart,
bloeiend voor altijd,
geurig en welriekend,
maar ook doornig stekend,
want jij bent er niet als wij jou roepen;
en ons zoeken zal nooit vinden worden,
geen samen lachen en geen raken meer.
In stilte zul jij bloeien aan ons hart
als schitterende herinnering,
levend, tegen alle weerwil in.
Nee, vergeten zullen wij jou niet.
Wees gerust, rust maar zacht.
Allerzielen en Allerheiligen zijn de voorkant en achterkant van hetzelfde verhaal, het verhaal van dood en leven.
Allerzielen is wat wij weten: de bekenden die van ons heen zijn gegaan, de lege plek leeg gelaten, het afscheid en het sterven.
Allerheiligen is wat we hópen: God die de mensen naar zich toetrekt die in zijn sporen zijn gegaan, de mens bij God, de hemel en het heil.
We vieren het in omgekeerde volgorde: eerst Allerzielen en dan Allerheiligen. Omdat wij mensen van vertrouwen zijn. Samen werken we aan Gods wereld, wij bouwen vanuit het heden aan onze aarde, hier en nu, met hoop voor later.
Allerzielen en Allerheiligen hebben allbei met ons leven te maken. Allerzielen zegt ons dat de tijd beperkt is. Het feest van Allerheiligen is het perspectief. Wij zijn kinderen van God: God heeft ons lief, nu en later.
Maar wie zijn dan heilig?
Zij die voorbeelden van menslievendheid waren. Zij hebben Gods liefde beleefd en doorgegeven, zoals Jezus ook ons meegeeft in de Bergrede:
Zalig de armen die op God hopen, hun bezit is het hemelse koninkrijk.
Zalig zij die verdriet hebben, God zal hen troosten.
Zalig zij die eenvoudig zijn, zij zullen het land bezitten.
Zalig zij die zuiver van hart zijn, zij zullen God zien.
Zalig zij die men uitscheldt, vervolgt, en belastert omdat u mijn volgelingen zijt: juich van blijdschap, want een grote beloning staat u te wachten in de hemel.
Van deze mensen kan gezegd worden dat zij niet meer leefden in God, maar God leefde in hén.
Een blad valt, maar het valt in Gods handpalm. Het ligt vol parels van de dauw van een nieuwe morgen, de morgen van het verheerlijkt zijn van liefde. De dood en de dageraad.